· 

Hoera, het kinderdagverblijf

Wat ik het moeilijkste vond in de combinatie werk en kinderen, was het kinderdagverblijf. Wat zou het fijn zijn als de hele opvang goed geregeld is. Dat er plek is, dat het betaalbaar is en dat er goede, liefdevolle leiders en leidsters zijn die vast op een groep staan. Dat scheelt hoofdbrekens en kopzorgen en daarmee is het combineren van werken en zorgen voor de kinderen al een stuk beter te verteren.

 

Het begon met de wachtlijsten. Te weinig kinderdagverblijven, te weinig plekken. Uiteindelijk vlak voor de bevalling (pffoeh) een plek gekregen bij een aftands verblijf, maar er zou nieuwbouw plaatsvinden, dus geen probleem.

 

Totdat de gemeente de vergunning dreigde in te trekken.

 

Een aantal ouders waaronder ik kwam in het verweer en deze groep heeft samen met de directeur van het verblijf ervoor kunnen zorgen dat de gemeente toch een vergunning verleende, zodat de nieuwbouw door kon gaan. Een mooie, nieuwe plek voor de kinderen en stabiliteit voor de ouders. Ik had er niet aan moeten denken wat er zou gebeuren als het kinderdagverblijf had moeten sluiten. Zeker zestig kinderen zonder opvang, terwijl de andere kinderdagverblijven evenmin capaciteit hadden.

 

Bij de tweede - drie later -  hadden we nog steeds te maken met wachtlijsten, die alleen maar langer geworden leken te zijn. Ook de opvang waar oudste bivakkeerde, had geen plek. Gewoon – geen – plek! Dat betekent dus bellen, aandringen, nog een keer bellen… ‘Ik wil niet vervelend doen, ik wil niet zeuren, maar…’ Uiteindelijk kregen we een plek bij het kinderdagverblijf waarop oudste al sinds jaar en dag op de wachtlijst stond. ‘Hebben we u dan nooit een aanbod gedaan?’

 

‘Jawel, voor een dag, terwijl we drie dagen nodig hebben. Dus daar konden we niks mee.’

 

‘En u staat al meer dan drie jaar op de wachtlijst? O, dat is toch wel erg! We gaan regelen dat nummertje twee wel plek krijgt.’

 

Omdat er een nieuw verblijf gebouwd werd, kreeg jongste een plekje op een tijdelijke locatie. Nu hadden we dus twee kinderen op twee verschillende locaties, buiten onze eigen woonwijk. We bleven heen en weer rijden. De tijdelijke opvang kende twee groepen met elk twee leidsters. Wat wil zeggen: de ene groep werd gerund door twee vaste leidsters. Bij de andere groep – net die van jongste – was het een wisseling van de wacht waar die van Buckingham Palace in het niet valt. Het kind was klein en kon nog niet praten. Ik werd er stapelgek van en werd het na een tijdje zelfs beu om me voor te stellen aan de zoveelste uitzendkracht.

 

‘We kunnen er niets aan doen,’ zei de leiding. ‘We hebben een contract niet verlengd. We gaan voor kwaliteit. Het is lastig om mensen te vinden.’

 

Op de vraag hoe veel kwaliteit al dat gewissel opleverde en of de last gelijk verdeeld kon worden over de twee groepen, kreeg ik geen antwoord. Ik vraag me nog steeds af wat het effect is geweest op het welzijn en de ontwikkeling van mijn kind. Mijn welbevinden heeft het in die jaren geen goed gedaan.

 

In de tijd dat we startten, was de kinderopvang relatief duur. Omdat we geen opa’s en oma’s in de buurt hadden – en dat ook niet als oplossing hadden gewild – en wel wilden blijven werken, was dat iets wat we voor lief namen. Zo rond 2005 besloot de overheid de verdeling van de kosten voor kinderopvang te veranderen, waardoor ook werkgevers moesten meebetalen. Dat scheelde behoorlijk veel. Weer later kwam er opnieuw een verschuiving, waardoor het voor ouders weer duurder werd. Dat getuigt niet van consistent beleid en dat heeft weer gevolgen gehad voor het animo van ouders om hun kind naar de opvang te brengen (niet dus). Kinderopvangorganisaties moesten bezuinigen, er vielen ontslagen, er werd minder opgeleid en toen alles weer aantrok, was er te weinig personeel met als gevolg… wachtlijsten!

 

Wat zou het fijn zijn als de kinderopvang in dit land beter georganiseerd was en minder afhankelijk van politieke opvattingen, zodat ouders er echt van op aan kunnen dat hun kind in goede handen is.

 

 

 

 

 

Reactie schrijven

Commentaren: 0