Altijd bewondering gehad voor mensen die hun vrije tijd opofferen om met een collectebus langs de deuren te gaan. Vandaag werd het tijd om het zelf te ervaren. Van tevoren had ik samen met jongste mijn route verkend. We waren vooral benieuwd of de voorspelling uit zouden komen.
Gelukkig waren er heel wat mensen die nog kleingeld in huis hadden. Soms was het sprokkelen. Vaker werd ik verblijd met een twee euromunt en soms zelfs meer. Het liefst vond ik de mensen die zo graag wilden geven – en eruit zagen alsof ze het eigenlijk niet konden missen -, vroegen of ze ook mochten pinnen, uiteindelijk zes eurocent wisten op te diepen en me bij het weglopen nariepen: ‘we zijn wel donateur hoor.’ Het ging allemaal zo leuk dat ik gewoon wist: dit komt uit een goed hart. Indische Nederlanders zijn het gulst. Misschien niet in geld, want daar heb ik helemaal niet opgelet, maar echt iedereen gaf. Ik herken dat van vroegere vriendinnen met een Indische achtergrond. Altijd hartelijk, gul, lief en vooral: geven. Het was niet de rijkste buurt waarin ik rondliep. Wel eentje vol buurtpreventie en op ramen en deuren stickers door wie dit huis werd bewaakt. Ik vond het er bijna creepy door worden. Het is maar een paar blokken bij mijn eigen straat vandaan en daar heeft niemand een sticker. Soms liep ik te snel weg en ging de deur toch open. Soms kwamen mensen al met de portemonnee in de hand naar de deur. Ook als mensen nee zeiden, was dat prima. Nee zeggen kun je ook op een respectvolle manier doen. En bij dat ene huis met die geweldig mooie tuin kon ik eindelijk zeggen dat ik hem zo mooi vond. En ja, de voorspelling kwam uit. Helaas. Want er staat in dat blok waarin ik moest collecteren ook een groot huis. Voor dat huis staan drie auto’s geparkeerd. Gelukkig ben ik niet goed in merken, maar eentje is een jaguar. Die weet ik zeker. Ik stond voor de deur en belde aan. De bewoner kwam aanlopen, zag de collectebus en gebaarde voor het raam naast de deur: nee! Thuis vertelde ik het aan mijn oudste. En die verwoordde perfect wat ik dacht: ‘wat een kleinzielig ventje. Nog te laf om gewoon nee tegen je te zeggen.’ En zo is het maar net. |
Waarom Ikea en de Efteling op elkaar lijken
Een regenachtige zondagmiddag. Wij maken ons op voor een bezoekje aan de Ikea. Dat vergt wat voorbereiding, zoals: je niet laten opfokken in de parkeergarage, niet gefrustreerd raken door langzaam slenterende, de weg met karretjes versperrende mensen, je geduld bewaren, kalm blijven en je niet afvragen waarom het zo lang moet duren bij de kassa. Kortom, een oefening in geduld bewaren.
Het gaat goed. Wij houden onze pas in bij een blokkade van het gangpad. Wij glimlachen om een appende jongedame die zowel haar pas vertraagt als het gangpad slingerend bewandelt. Het is warempel gezellig op deze manier. We zien hoe iedereen verwachtingsvol het pand betreedt en zich verwonderend en bewonderend een weg zoekt langs al die mooi uitgestalde waren. Wij kijken ook met opgetogen ogen om ons heen – lang geleden dat we hier waren, ach kijk toch eens dat slaapbankje, hoe leuk zou dat toch zijn in een studentenkamer en jeetje, ze hebben die prachtige matte dinera-borden nog steeds – , leggen in onze tas waar wij voor kwam (led-lampjes en beukenhouten hangertjes) en vervolgen onze weg naar de uitgang. En daar, in dat lange pad langs de stellingen naar de kassa’s, valt het me op: iedereen loopt in gestage pas door. Het is er stil. Mensen zijn moe. De ene heeft iets meer haast dan de ander. De ander kijkt met een voldane blik naar zijn karretje, volgeladen met kartonnen pakken. ‘Het lijkt op de uitgang van de Efteling,’ fluister ik enigszins beduusd naar mijn partner. Die kijkt me verbaasd aan. Ik leg het hem uit. De plotse stilte, de gestage stroom mensen, de lichtelijk verdwaasde blikken van vermoeidheid na een middagje Ikea of een dagje Efteling. Als ik rond half zeven richting de uitgang van de Efteling loop, heeft dat dezelfde, haast serene sfeer als die ik nu aantref. Voor ons loopt een man met zijn dochtertje achter een karretje. En alsof de duvel ermee speelt, ik ben nog niet uitgesproken of hij begint een kinderliedje te fluiten: zeg Roodkapje waar gaat gij henen, zo alleen, zo alleen… Het is maar hoe je wilt kijken. Ikea en de Efteling, ze doen allebei in sprookjes. |
Ik heb een simpele, Nederlandse naam: Anke. Wat heel vaak verbasterd wordt tot Ank of Ankie. Hoe ik reageer op Ank, is afhankelijk van wie het zegt en of lekker ik in mijn vel zit. Ankie is een groot taboe. Ik ken namelijk geen leuke Ankies. Wel ben ik een keer aan de kant gezet voor iemand die Hankie heette. Sindsdien mag niemand het meer wagen mij Ankie te noemen.
Mijn achternaam is een heel ander verhaal. Verbraak. Ook niet heel moeilijk, toch? Al helemaal niet nu er een bekende journalist is met dezelfde achternaam. Zou je denken. Maar toch… Als mijn oom Guust mij vroeger wilde plagen, riep hij bij mijn binnenkomst: ‘ah, daar hebben we Anke van Braak.’ ‘Verbraak,’ piepte mijn achtjarige ik. ‘En dat is een hele grote snaak.’ Jarenlang hebben we dat volgehouden. Als hij nog zou leven, zou hij mij nog steeds zo noemen. Ter Braak hoorde ik vaak als achternaam. Voorbraak, in onze contreien een veelvoorkomende naam, werd mij eveneens regelmatig toegedicht. Tegenwoordig houdt men het liever op Verbaak. Vooral in het ziekenhuis zijn ze gek op die naam. ‘Mevrouw Verbaak!’ Grr, doet het stemmetje in mijn achterhoofd. ‘Braak!’ roep ik terug, nog voor ik opsta om de arts/verpleegkundige/assistente de spreekkamer in te volgen. Eerst nog bescheiden. Tegenwoordig luid en duidelijk. ‘Mevrouw Verba-haak!’ ‘BRRAAK!’ Dat Braak niet altijd lekker klinkt, dringt pas tot me door wanneer de mensen in de wachtkamer verbaasd opkijken. Sinds kort sta ik als prijswinnaar in een verhalenbundel. Daar maakten ze het helemaal bont. Op de flaptekst stond de titel van mijn verhaal verkeerd. Gelukkig stond die in de bundel als titel wel goed en ook in de inhoudsopgave, dat had ik nog gecheckt. Toen sloeg mijn partner de inhoudsopgave open. ‘Hé,’ zei hij. ‘Je naam staat verkeerd.’ En jawel hoor, daar stond het weer. Verbaak! Een diepe zucht. Hoe moeilijk is het nou? Tot ik me realiseerde dat ik er zelf bij het controleren van de titel ook overheen gelezen had. Ja, het is dus moeilijk. Ik denk dat ik maar een pseudoniem ga kiezen. |