· 

Stil verdriet

Lynn ligt met een inwit gezicht stil in het kussen. Haar ogen staren triest in het niets. Ik heb haar nooit zo gezien en ik ken haar vanaf het moment dat we samen de lagere school binnenstapten.  Haar handen hebben zich vastgeklampt aan het dunne ziekenhuisdekentje. Het ziet vaalgeel. Alsof een ziekenhuis de kamers expres zó inricht dat iedereen er doodziek lijkt. Als Lynn in goede doen zou zijn, had ze er meteen een project van gemaakt om de kamers op te fleuren en een huiselijke sfeer te geven.

Ik leg mijn handen om de hare. Vreemd, hoe die van mij bijna rood afsteken tegen de hare. Lynn ziet er zo mager uit, knokig bijna. Ik kus haar op haar wang. Ze verschuift ietwat in haar bed, alsof ze plaats wil maken voor me. Het laken ritselt. Op haar nachtkastje staan een koud kopje thee en een bekertje water. Vanaf haar gezichtspunt zie ik alleen maar lucht. Koude, grijze, grauwe lucht.

 Zacht aai ik over haar lange blonde haren. Dan pas ontwaakt ze uit haar verstarring en richt ze haar ogen op me: moe, verdrietig, schuldig haast.

'Ik had zo'n pijn,’ fluistert ze. ´Ik kon haar niet vasthouden, Britt. Het lukte me niet. Ik ben haar kwijt.`

 Weer aai ik over haar wang.

 ‘Ik weet het,´ zeg ik zacht.  ’Je kon er niks aan doen lieverd. Het is jouw schuld niet. Je hebt gedaan wat je kon.´

 De deur gaat open. Mark komt binnen. Hij ziet er verfomfaaid uit: kleren in de kreukels, zijn haren piekerig overeind. Hij moet al die uren vol wanhoop naast haar bed hebben gestaan, wachtend op het onvermijdelijke. Ik zie voor me hoe hij met beide handen door zijn haren gaat, het uit zou willen trekken, als hij die kleine maar kon behouden. Hij loopt naar me toe en omklemt me alsof hij me nooit meer los wil laten. Hij huilt. Zijn schouders schokken. Ik heb Mark nog nooit zien huilen. Ik sla mijn armen om hem heen en wieg hem heen en weer, spreek sussende woordjes alsof hij het kind is en ik zijn moeder. Vanuit mijn ooghoek zie ik een eenzame traan langzaam over Lynns wang rollen.

 

Ik heb het wiegje gezien,  in de hoek van de kamer.  Lynn ziet hoe mijn blik telkens afdwaalt. Ze pakt mijn hand. Voorzichtig maak ik me los uit Marks omhelzing. Liefdevol pakt Lynn nu ook zijn hand en knikt in de richting van het wiegje.

'Ze ligt hier bij ons,’ zegt ze ineens heel rustig. ´We mogen haar bij ons houden. Als je wilt, kan je haar zien en je mag haar ook gerust oppakken. Mark zal haar aan je geven. Wil je haar vasthouden Britt?'

Ik weet het niet. Aarzelend zet ik een paar stappen in de richting van het wiegje. Bij het voeteneind blijf ik staan. Ik leg mijn handen om het glazen bakje, niet wetend wat ik moet verwachten. Hoe ziet een baby’tje van dertig weken eruit als het dood is?

Mark gaat naast me staan. Een laatste traan bungelt nog onderaan zijn wang.

‘Ze heet Laura,’ zegt hij. De lijnen in zijn gezicht zien er dieper en gegroefder uit dan ooit.

Lynn blaast heel zacht haar adem uit. ‘Ze heet Laura,’ herhaalt ze. ‘We hebben haar een paar minuten bij ons gehad. Ze had haar oogjes open toen ze geboren werd. We hebben haar vastgepakt, we hebben gezien hoe een mooie blauwe ogen ze had, hoe ze hapte met haar mondje. Huilen deed ze niet. Ze is heel rustig weggegleden en al die tijd hadden we haar vast, dicht tegen ons aan en keken we naar haar. Ze was zo prachtig Britt, ze was zo kwetsbaar lief.’

 Mark draait zich weg. Gaat bij het raam staan, kijkt naar buiten. Lynn volgt hem met haar ogen. Ze zegt niets. Richt haar blik dan weer op mij.

 ‘Wil jij haar aan me geven,  Britt?’ vraagt ze. ‘Ik wil haar zo graag bij me hebben. Ik kan haar urenlang bewonderen.

Breng je haar naar me?’

 Ik knik. Ik doe een stap naar de zijkant van het wiegje, zodat ik haar gemakkelijker kan optillen. Baby Laura ligt heel stil in haar bedje. Het roze dekentje  opgetrokken tot haar borst.  Ze heeft geen mutsje op, zoals andere pasgeboren baby’tjes.  Hoeft ook niet. Ze kan het niet meer koud krijgen. Haar oogjes zijn gesloten. Zwarte haartjes liggen als dun dons om haar hoofd. Ik haal het dekentje van haar weg en zie dat ze is gewikkeld in een doek. Ik trek de doek vaster om haar lijfje heen en til haar uit het glazen wiegje. Tot mijn verbazing is ze nog niet koud. Ik sta roerloos met haar in mijn armen en kijk naar haar, zou net als Lynn uren naar haar kunnen kijken als Lynn me niet geroepen had. Ze is mooi. Ze is gaaf. Ze is lief. En ze is zo godsgruwelijk niet levend!

Ik leg haar in Lynns armen. Al haar aandacht wordt naar dat kleine wezentje getrokken. Ze kijkt met haar ogen, voelt met haar vingers, met haar huid, snuffelt die zoete babygeur op die ze nog steeds bij zich heeft. Ze kijkt met haar hele wezen, zo intens, alsof ze een foto wil maken die ze haar leven lang bij zich kan dragen.

Mark gaat naast Lynn op het bed liggen. Als je niet beter wist, zou je geloven dat hier een klein, gelukkig gezinnetje lag. Het ziet er zo wrang uit. Hoe ze zich samen verdiepen in wat hun grootste geluk had moeten zijn, hoe ze elkaar wijzen op de oogjes, de nageltjes, de tien teentjes, het gesloten pruilmondje. Glimlach en traan wisselen elkaar af met een snelheid die ik niet had geloofd als iemand anders het me had verteld.

Op mijn tenen loop ik naar het ziekenhuisbed.

 ‘Ik kom straks terug,’ beloof ik. Ik zal terugkomen met mijn fototoestel om foto’s te kunnen maken, om voor Lynn elk moment vast te kunnen leggen die ze met haar dochter heeft. Ik kom terug met bloemen en ballonnen. De opa’s en oma’s gaan het niks vinden, want de dood is een serieuze zaak, maar de bloemen en ballonnen geven de grauwe kamer kleur en daarmee de foto’s, wat  de herinnering uiteindelijk iets minder zwart zal maken.

Buiten de ziekenhuiskamer leun ik tegen de muur en sluit mijn ogen. Bij iedere pas geboren baby, huilend, drinkend of slapend bij zijn moeder, heb ik het weg kunnen drukken. Nu lukt het me niet meer, niet bij dit tere, zo niet levende wezentje. Beelden van dit dode kind vermengen zich met het bloed en de stolsels die ik me herinner van jaren geleden en wat ik toen niet deed en in de ziekenhuiskamer zelf ook niet, doe ik nu: ik huil en huil en huil tot ik geen tranen meer over heb.

 

 

 

Commentaren: 0