· 

BSO-stress

Zomer 2006, de zoveelste snoeihete dag. Ik werkte me uit de naad om een ontplofte afdeling tot bedaren te krijgen. Tussendoor moesten een paar statistieken opgeleverd. Morgen was de verjaardag van jongste en ik had nog drie dagen werken tot de vakantie. Stress alom.

 

Toen belde Rosina van de buitenschoolse opvang (BSO). Jongste was tijdens het uitje naar het spoorwegmuseum niet lekker geworden. Ze stonden op het station en moesten dertig kinderen de bus in zien te krijgen. Of ik hem op kon halen.

 

Mijn bureau was een slagveld. Ik veegde alle papieren op een hoop, lockte mijn computer en vertrok. Met gierende banden racete ik naar het station. Het leverde me een megaboete op.

 

Jongste zag lijkbleek met holle ogen. De inhoud van zijn maag lag in een hoekje bij de trap. De leidsters waren maar wat blij dat ze hem konden overdragen.  Ik pakte hem op en reed – iets kalmer nu – terug. Niet naar huis, naar kantoor. Mama moest even de spullen opruimen, legde ik uit. Ik gaf hem een bekertje water. Hij legde zijn hoofd op de tafel. Driftig begon ik te tikken. Wat moest nu echt af? Wat kon ik meenemen naar huis? Hoe ging ik dit redden?

 

Toen ik opkeek, zag ik dat jongste van zijn stoel was gegleden en onder de tafel in slaap was gevallen.  

 

Gelukkig, dacht ik. Dat geeft mij de ruimte om…

 

Drie kwartier later bracht ik hem naar huis, waar hij misselijk en met hoofdpijn in bed kroop. Op zijn verjaardag bleef de kabouter Ploptaart onaangeroerd.

 

 

 

Gelukkig waren ze zelden ziek, die jongens van ons. Maar hoe goed de leidsters hun best deden en hoe lief ze ook waren, onze kinderen vonden de BSO niet echt leuk. Te druk, te lawaaiig, te weinig ruimte voor zichzelf. De vakantieopvang was helemaal rampzalig. Andere kinderen, andere leidsters, vaak ook een andere locatie, waardoor ze zich ontheemd voelden. Mijn schuldgevoel in die tijd was enorm. Een alternatief hadden we niet, tenzij thuisblijven als reële optie wordt gezien.. De enige bso die voor ons in aanmerking kwam, had een wachtlijst en een gastouder vonden we te kwetsbaar. Want wat als die ziek werd of ging verhuizen?

 

Achtervang hadden we niet. Oma’s en opa’s woonden te ver weg om in te springen. Vriendinnen kampten met hetzelfde probleem. Door als ouders allebei vier dagen te werken bij een werkgever die redelijk flexibel was, hebben we het kunnen redden. Vaak met een knoop in onze maag en met het gevoel dat je het nooit goed kunt doen: niet naar de kinderen toe en evenmin naar de werkgever. Altijd het gevoel tekort te schieten. En ons nog steeds beseffend dat we geluk hadden, omdat niet iedereen die flexibele werkgever heeft en kinderen die zelden ziek zijn.

 

 

 

 

Reactie schrijven

Commentaren: 0