· 

Pensiongasten

Toen ik zesentwintig jaar geleden mijn pension opende, waren zij mijn eerste gasten. Heel lang heb ik voor ogen gehad dat zij bij mij de deur zouden sluiten. Ze waren toentertijd al achter in de vijftig. Zijn haar grijzend, haar haren netjes in de krullers gezet. Ze reden in een Renault.  Tijdens hun verblijf deden ze weinig tot niets. Natuurlijk, ze maakten uitstapjes in de omgeving, maar na zesentwintig jaar heb je de hele kustlijn wel uitgekamd. Ze namen hun stoeltjes mee naar het strand en keken daar uit over het water. Dat weet ik, omdat ik hen vaak genoeg heb zien zitten. Het oranje windscherm, de blauwwit gestreepte stoeltjes, het zonnehoedje op zijn hoofd, zonnebril op haar neus, koelboxje ernaast met daarin het lunchpakket dat ik voor hen had klaargemaakt. Twee witte bolletjes met kaas, twee witte bolletjes met gerookte ham, twee krentenbollen en een thermosflesje koffie. Weer terug in het pension, zaten ze in de tuin tot het eten klaar was en daarna dronken ze koffie met een koekje of chocolaatje erbij op het balkon. Tien dagen aan een stuk, zesentwintig jaar lang. Bij slecht weer trof ik ze in de eetzaal. Dan vonden ze het fijn wanneer ik de open haard aanstak. Hij maakte een kruiswoordpuzzel. Zij las een streekromannetje of een tijdschrift. Ik had het idee dat ze op vakantie niet veel anders deden dan thuis.

 

Dit jaar belde zij op in plaats van hij. Of hun kamer ook in de meivakantie beschikbaar was. Ik moest even nadenken. Ik had nog geen boekingen en had erover gedacht om zelf op vakantie te gaan. Gelukkig had ik nog niets geboekt. Iets in haar stem zei mij niet moeilijk te doen.

 ‘Ja natuurlijk,’ zei ik. ‘U bent altijd welkom.’

 Ze kwamen aan in hun Renault Twingo. Zij zat achter het stuur. Ze hadden allebei een klein rolkoffertje bij zich. De hare rood, de zijne bruin. Die had ik ook al vaker gezien. Ik begroette hen en wilde haar koffertje overnemen.

 ‘Nee, nee,’ zei ze haastig. ‘Pakt u dat van mijn man maar.’

 Bevreemd keek ik op. Hij protesteerde niet, maar gaf mij het handvat en keek me enkel met vermoeide ogen aan. Zijn handen zagen knokig.

 

Ik ging hen voor naar hun kamer. Haar ogen speurden de ruimte af.

 ‘Er hangt een nieuw schilderij,’ zei ze. Het was een constatering. Haar stem noch haar blik vertelden mij wat ze ervan vond.

 ‘Gemaakt door een van onze gasten,’ vertelde ik. Het schilderij was een strandgezicht met op de voorgrond een rood-wit gestreepte, half ingeklapte parasol, waaronder een vrouw in een rood badpak op haar rug te zien was, haar zwarte haren in een wrong.

 ‘Wel mooi,’ zei ze.

 Haar man ging zitten op het bed. Zijn oude, verweerde handen gleden langzaam, bijna aarzelend over de sprei.

 ‘Ik hoop dat alles naar wens is,’ zei ik. ‘Als u wilt, kan ik koffie of thee zetten. Er is verder niemand in het pension.’

 ‘Ach ja,’ zei de man.

 ‘Dat is prima,’ zei de vrouw.

 Na de thee liepen ze de boulevard op. Ik zag hoe zij zijn arm door de zijne stak. Langzaam schuifelden ze in de richting van het strand. Ze zagen er broos uit, hij meer dan zij.

 

Ze hadden altijd vol pension geboekt.

Die eerste avond had ik hun favoriete maaltje gekookt. Ze hielden van simpel eten. Schnitzel, gebakken aardappeltjes, boontjes. Dat ik kookte als thuis, was uit zijn mond een groot compliment. Ik geloof niet dat hij van buitenissig eten hield.

Ze zaten aan een tafeltje bij het raam. Het viel me op dat zij haar bord al leeg had, terwijl hij nog niet eens halverwege was. Hij zuchtte diep, toen ik vroeg of alles naar wens was.

 ‘Het gaat niet zo goed met hem,’ zei ze zacht.

 Ik veegde mijn handen aan mijn schort af en ging bij hen zitten.

 ‘Nog een paar maanden,’ zei hij.

 Ik nam me voor hen de heerlijkste vakantie in jaren te geven.

 

Ze had hem in een gemakkelijke stoel onder een parasol geïnstalleerd. Ze ging snel een boodschapje doen, had ze gezegd. Ik had koffie voor hem gezet en er een suikerbolletje bij gedaan.

 ‘Soms moet ze er even uit,’ zei hij.

 Ik glimlachte en zette het dienblad naast hem neer. Ik schonk de koffie uit en deed er koffiemelk bij.

 ‘Kom er eventjes bij zitten,’ nodigde hij me uit.

 Ik trok een stoel bij. Hij keek naar de zacht glinsterende zee. De wind bracht een vage geur van zout met zich mee.

 ‘Ik ben geboren aan zee,’ zei hij.

 Ik gaf hem het schoteltje met het suikerbolletje. Hij pakte het wel aan, maar at het niet. Hij bleef staren naar het water, alsof daar iets was wat ik niet kon zien.

 ‘Soms nam mijn moeder me mee naar het strand. Als ze tijd had. Ik had een schepje en een emmertje en daarmee maakte ik zandkastelen. Een uurtje, meer hadden we niet. Ze had lang donker haar en ze droeg het in een wrong.’

 Hij zette het schoteltje weg.

 ‘Mijn moeder overleed toen ik negen was.’

 ‘Dat is wel heel jong om een moeder te verliezen,’ zei ik zacht. Hij knikte.

 ‘Nu ben ik vierentachtig.’

 In de verte kwam zijn vrouw aanlopen. Ze wuifde. Ze zag er vrolijk uit. Haar wangen zagen rood van de wind.

 'We hebben het goed gehad samen,’ zei hij. Even wist ik niet wie hij bedoelde: zijn vrouw of zijn moeder.

 

Ze hield hem nauwlettend in de gaten. Ze schikte kussens, regelde koffie of thee voordat hij erom vroeg, zorgde ervoor dat de zon hem niet kon verbranden. Soms maakten ze een korte wandeling. Gearmd, zoals ik hen altijd zag doen. Aan tafel sneed ze het eten in steeds kleinere porties. Hij had moeite met slikken, merkte ik. Ik begon met het maken van kleine hapjes. Biefstuk was nu niets voor hem. Hij hield van een romige soep, de zachtheid van vis, sorbetijs als dessert. Als hij in zijn stoel wegdommelde, bladerde zij naast hem in een tijdschrift. Elke dag nam ze één uurtje voor zichzelf. Dan flaneerde ze over de boulevard of bekeek ze de nieuwste mode in de winkeletalages. Dat ene uur zat ik naast hem.

 ‘Mijn vader stuurde me weg,’ zei hij.

 ‘Waarom deed hij dat’ vroeg ik.

 ‘Hij vond dat ik schuld had aan mijn moeders dood.’

 ‘Hoezo dan?’

 ‘Door geboren te worden.’

 Meer zei hij niet. Hij sloot zijn ogen en wachtte tot zij terugkwam.

 

’s Ochtends bij het ontbijt lazen ze de krant. Die lag op hun tafeltje klaar voordat ze beneden kwamen. Ze verdeelden de krant in twee stukken en lazen elkaar voor als ze iets opmerkelijks tegenkwamen. Daarna maakten ze de puzzel. Hij nu meestal de sudoku, zij de filippine. Het was maar een enkele keer dat hij ook de filippine maakte. Een enkele keer belde ze met haar mobieltje. Ik wist dat ze vier zonen hadden. In vorige vakanties hadden ze me foto’s laten zien. Nu had ze een foto bij van een klein baby’tje: hun achterkleinkind. Zijn ogen glommen.

 

‘Is het leven niet te hard voor u geweest?’

 Hij keek op van zijn boek. Ik herkende het van mijn jeugd. Een boek van Konsalik, over de slag bij Stalingrad. Zijn hoed gleed van zijn hoofd. Ik raapte hem op en legde het naast hem neer.

 ‘Nee, dat valt wel mee.’

 ‘U heeft de oorlog toch ook meegemaakt?’

 Hij schraapte zijn keel.

 ‘Och ja,’ zei hij. ‘Wat moet ik daarvan zeggen. Die heeft iedereen van mijn leeftijd meegemaakt.’

 Met zachte ogen keek hij me aan.

 ‘Weet u,’ zei hij, want hij zei altijd u tegen mij. ‘De oorlog was het ergste niet. Ik zat niet in een hoek waar de klappen vielen. Nergens thuishoren, dat vond ik pas erg.’

 Ik legde mijn werkhand op zijn gerimpelde, met levervlekken bedekte hand.

 ‘Wat vind ik dat verschrikkelijk voor u.’

 Hij glimlachte. In de verte kwam zijn vrouw weer aan. Ze droeg een tasje bij zich. Ze had eindelijk wat gekocht.

 

De avond voor hun vertrek pakte zij de rolkoffertjes in, terwijl hij op het terras genoot van de ondergaande zon. De lucht kleurde van oranje naar rood. De zee rolde in kabbelende golven over het strand. Hij glimlachte.

 ‘Ik geloof dat ik twaalf pleeggezinnen heb gehad.’

 Ik stopte met het vouwen van de theedoeken.

 ‘Dat is heel veel.’

 ‘En daarna nog een aantal hospita’s. Ik ben heel veel verhuisd.’

 ‘Hoe was dat voor u?’

 Boven ons hoorden we haar heen en weer lopen. Ze was al een tijdje bezig, moest nu toch bijna klaar zijn. Hij glimlachte en pakte mijn hand vast.

 ‘Zij heeft me een thuis gegeven,’ zei hij. ‘En daarna wilde ik nooit meer ergens heen.’

 Ik streelde zijn oude, gerimpelde, benige hand. Al mijn goede zorgen hadden niet kunnen verhinderen dat hij nog meer was vermagerd.

 ‘Mijn zoons klaagden vroeger dat ik niets wilde en niets durfde. Ze beseften niet dat ik al te veel gezien had. Zij heeft nooit geklaagd.’

 

Elke avond speelden ze een spelletje scrabble.

 ‘Dat doen we thuis ook altijd.’

 Hij dacht lang na over de woorden die hij op het bord wilde leggen. Zij was veel vlugger. Ze probeerde haar ongeduld te verbergen. Hij zag het, maar zei er niets van. Meestal won zij.

Eén avond viel ik voor haar in. Ze werd gebeld.

 ‘Onze kleindochter is drie weken geleden bevallen,’ zei hij. ‘Ze wil natuurlijk weten hoe het met haar achterkleinkind is.’

 ‘U niet?’

 ‘Ik hoor het straks wel.’

 Daarna zwegen we tot de meeste letters op het bord lagen. Ik had er nog drie. Hij zes. Hij zag er moe uit.

 ‘Ik heb niet lang meer,’ zei hij.

 ‘Daar was ik al bang voor,’ antwoordde ik.

 ‘Het geeft niet. Ik heb een goed leven gehad.’

 Hij legde nog drie letters aan. Twee keer woordwaarde. Hij was fenomenaal in het scoren met weinig letters. We hoorden voetstappen in de gang. Ik legde mijn laatste letters.

 ‘We zijn gewend om alles samen te doen. Ik hoop dat ze het redt alleen. Misschien kan ze nog een keer een reis maken. Ze heeft altijd graag Rome willen zien’ 

 Vrolijk kwam ze binnen. Ze kuste hem liefdevol op zijn voorhoofd en vertelde vol vreugde over het kleine kindje.

 

Ik zwaaide hen na toen ze wegreden, zij achter het stuur. Twee maanden later, mijn pension was volgeboekt, viel de rouwbrief op de mat. Ik zette mijn keuken open voor degenen onder mijn gasten die zelf wilden koken en reed in krap drie uur naar een klein kerkje in het noorden.

 

De kist stond op een verhoging en was versierd met een immens boeket rode rozen. Ik was aan de late kant en kon nog net een plekje aan de zijkant vinden. Ik zag vooral vrouwen om me heen. Sommigen al heel oud, anderen ietsje jonger. Nagenoeg allemaal grijs. Alleen op de voorste rijen zag ik wat jeugd. Waarschijnlijk de kleinkinderen. 

Een man van middelbare leeftijd nam het woord. Een zoon, begreep ik. Achter hem ontvouwde zich een palet van foto’s. Ik zag hun huwelijksfoto, haar lachende gezicht. Ze was mooi geweest.

Haar gezicht lachte me ook toe vanaf de kist. Ouder, wijzer, gerimpelder.

 

Bij het condoleren greep hij mijn beide handen vast.

 ‘Ik vind het mooi dat u gekomen bent,’ zei hij. Hij wendde zich tot zijn zoons die naast hem stonden en stelde mij aan hem voor. De grote, forse man die gesproken had, bracht ons naar een tafeltje. Zijn vader beefde.

             ‘Ze had graag meer gezien van de wereld,’ zei de zoon.

  De oude man pakte zijn zakdoek en hoestte daarin. Met bevende handen stopte hij het linnen weer weg.

 ‘Papa is erg honkvast,’ zei de zoon. ‘Hoe vaak zijn mijn ouders bij u op vakantie geweest? Dertig jaar?’

 De oude man zuchtte diep.

  ‘Zesentwintig,’ antwoordde ik.

 ‘Mensen hebben behoefte aan een beetje houvast,’ zei hij.

 Zijn zoon glimlachte en gaf hem een bemoedigend tikje op de schouder. Hij staarde naar het kopje koffie wat voor hem neer werd gezet.

 ‘Weet u,’ zei hij. ‘Als de eerste twintig jaar van je leven zo’n chaos is en dan komt er iemand die rust brengt, dan wil je alleen nog maar dat het altijd zo blijft.’

 ‘U heeft veel van haar gehouden,’ zei ik.

 ‘We hadden het goed samen. Ik hoefde de wereld niet te ontdekken. Ik had genoeg aan mijn baan, ons gezin en ons huis. Soms zei ze, dat ze wel eens ergens anders heen wilde, maar ik…’

 Hij zweeg. Een hoestbui overviel hem. Met een zakdoek veegde hij wat druppeltjes weg bij zijn mondhoeken.

 ‘En nu is ze er niet meer.’

 ‘Zo had het niet moeten gaan.’ Zijn stem klonk schor.

 Andere mensen kwamen naar hem toe. Hij probeerde op te staan, wankelde. Ik kon hem nog net op tijd tegen houden voordat hij zou vallen.

 ‘Ze was me altijd al twee stappen vooruit.’ 

 

Terug thuis vond ik mijn pension leeg en verlaten. Dat gaf me de rust tot mezelf te komen. Ik was moe van de autorit. Nog in mijn nette kleren en op hoge hakken liep ik door de eetzaal. Ik gleed met mijn hand over de tafel waar zij altijd zaten. Ik keek uit over het terras. Hun hoekje, hun stoelen. De zee trok zich terug. De avondzon zakte langzaam naar beneden en kleurde het water rood.

Zesentwintig jaar, dacht ik.

Tot zijn volle tevredenheid. Zij had misschien wat anders gewild.

 

Hij had zijn hele volwassen leven lang bij dezelfde baas gewerkt, in hetzelfde huis gewoond. Hij was zijn hele volwassen leven lang met dezelfde vrouw geweest. Kinderen grootgebracht, die hem lang niet altijd gesnapt hebben. Die misschien de hang naar avontuur hadden, die hun moeder ook had gehad.

Geen van beiden had het gezegd, maar ik had het gevoeld. Hij was bang geweest voor het leven. Zij had het gesnapt.

Ik legde de kleedjes recht op de tafels en sloot de deur achter me. Ik liep de boulevard op. De wind blies door mijn haar en nam de geur van de viskraam mee, die iets verderop stond. Ik dacht aan mijn eigen dromen.

 

Nog geen week later kwam het bericht van zijn overlijden. Opnieuw regelde ik vrijaf van mijn pension. De zonen hadden vrede met zijn dood. Terwijl zij vertelden over hun vaders eentonige bestaan en hoe saai zij dat in hun jeugd hadden gevonden, zag ik het kleine jongetje voor me dat zoveel van zijn moeder had gehouden en door zijn vader zo ruw de deur gewezen was.

 ‘Hij had behoefte aan zekerheid,’ zei zijn jongste zoon. ‘Hij wilde niet al te veel gedoe. Hij wilde weten waar hij aan toe was. Soms sloeg hij daarin door.’

Terug in mijn pension, dacht ik aan al die jaren dat zij bij mij gelogeerd hadden. Terwijl ik aan het mijmeren was, ging de telefoon. Een nieuwe boeking. Ik herkende de stem. Kwamen ook al een jaar of veertien. Ik liep door de eetzaal, verschoof de stoelen op het terras, gleed met mijn handen over de meubels. De volgende dag zat ik bij de makelaar. Ik annuleerde alle boekingen wegens onvoorziene omstandigheden, sloot de luiken, dekte de meubels af met lakens en boekte een reis naar Japan. Nooit iets van gezien, nooit iets over gelezen. Omdat ik wist dat alles in dat land anders zou zijn dan ik tot nu toe ervaren had. En ik wilde weten wat dat met mij zou doen.

 

 

 

Reactie schrijven

Commentaren: 7
  • #1

    Marie-José Verhoeff (zondag, 16 augustus 2020 13:11)

    Mooi Anke, je legt heel veel gevoel in het verhaal. Mooie wending, zoals het leven kan zijn. Begrijp de prijs helemaal.

  • #2

    Anke (zondag, 16 augustus 2020 22:16)

    Dank je wel voor het compliment Marie-José!

  • #3

    Mieke Berry (dinsdag, 08 september 2020 14:33)

    Ben zus van Marie-Jose. Zie boven.
    Heb tranen in mijn ogen van Pensiongasten. Werkelijk schitterend!!!

    Levensverhalen liggen voor het oprapen. Maar je moet er wel oog en gevoel voor hebben. En dat heb jij in bergen!!!
    En je geeft anderen zo veel plezier ermee.
    Dank je wel!
    Mieke

  • #4

    Anke (dinsdag, 08 september 2020 16:25)

    Dank je wel Mieke, vind ik echt heel bijzonder zoals jij dit compliment verwoordt. Super!

  • #5

    Jan (woensdag, 09 september 2020 14:04)

    Mieke en ik delen hetzelfde schrijfclubje en zij zette mij op het spoor van jouw site en dit verhaal. En ook vroeg ze mij mijn reactie aan haar aan jouw blog te hechten.
    Als volgt:
    "Ja, prachtig geschreven, Mieke, Invoelend, schrijnend, verrassende wendingen in het verhaal. De fantasie, de soberheid in het taalgebruik. Dit is eredivisie. Kan er alleen maar jaloers op zijn. Ik ga deze mevrouw volgen."
    Maar ik beloof je, Anke, je zal geen last van me hebben.

  • #6

    Anke (woensdag, 09 september 2020 18:33)

    Wauw, wat een mooie recensies toch. Ben er heel blij mee.

  • #7

    Ruudt (zaterdag, 02 april 2022 10:42)

    Ontroerend mooi verhaal. Raakt me diep. Tranen in de ogen. Wat een taal kun nst.