· 

Treurwilg

De speeltuin waar ik vroeger als kind vaak kwam, was groot en mooi, met metalen speeltoestellen, in geel en rood en blauw geverfd en een paar houten glijbanen. De grootste glijbaan stond in het midden: een metalen trappenhuis met een uitgang naar de lage glijbaan en een uitgang naar de hoogste. Die vond ik superspannend. Met een bonzend hart klom ik omhoog, ging klaar zitten en sloot – als ik dan eindelijk losliet – uit pure angst mijn ogen om ze onderweg toch stiekem eventjes open te doen. Aan de rechterkant stonden drie schommels: een bakje, waar je met zijn tweeën in paste en die je in beweging kreeg door aan de zijstangen te gaan hangen. Je had geluk wanneer je erin kon. De schommels leken altijd bezet door kinderen groter en stoerder dan jijzelf. Een goed alternatief was de Chinese schommel. Het was een feestje wanneer ook de moeders meededen en ons steeds harder lieten gaan;  de wind door onze haren, de zon op ons gezicht en een lach van oor tot oor. En als het hoogzomer was, mocht een rondje op de pony rijden, met een meisje ernaast dat de teugels vasthield. Rijden vond ik leuk, niet dat het dier vastgehouden werd. Ik wilde het zelf doen, vrij zijn, zoals ik me vrij voelde wanneer ik van de glijbaan gleed of wanneer de wind door mijn haren blies tijdens het schommelen.

 

Maar het mooist van al – wanneer ik door de speeltuin doolde en het gejoel en gekrijs van de kinderen om me heen me teveel werd – was de treurwilg, of misschien twee, helemaal links achterin de hoek. De takken vielen als een groene waterval naar beneden en wiegden zachtjes in de wind. Steeds liep ik naar die hoek toe, verlangend om me te mogen verschuilen tussen die takken. Steeds weer was ik teleurgesteld, omdat de wilg aan de andere kant van een watertje stond en in het water kon ik niet schuilen. En dan bleef ik staan, starend naar die takken, me verbeeldend dat ik daaronder mijn huisje had, een hutje, verborgen tussen het deinende groen. De naam treurwilg heb ik nooit gesnapt. Hooguit, bedacht ik me, omdat de takken naar beneden hingen en niet naar de hemel groeiden.  Voor mij was het de mooiste boom die er bestond. Mijn droomboom.

 

Pas veel later snapte ik waarom ik me zo aangetrokken voelde tot die treurwilg, helemaal links achterin de speeltuin. De boom maakte me rustig, zorgde dat ik me kon afsluiten van de drukte, van het gegil van de spelende kinderen, van het mee moeten doen, mee moeten durven. Niet omdat ik bang was of verlegen, dat dacht ik alleen maar omdat ik me steeds uit het rumoer wilde terugtrekken. De wereld op me heen was te groot, te fel, te lawaaiig, te veel geuren. De neerhangende takken van de treurwilg, zo prachtig lentegroen, filterden het licht, dempten het geluid en zorgden voor een prachtige schuilplek. Als de boom maar niet aan de andere kant van het water had gestaan.

 

Er staat een treurwilg in het buitengebied van mijn eigen wijk. Prachtig lentegroen, zacht dansende takken, reikend over een klein slootje. Ik sluit mijn ogen en ik ben weer in de speeltuin. Prachtige boom, klein verlangen, beetje weemoed.

 

Reactie schrijven

Commentaren: 2
  • #1

    Mieke Berry (dinsdag, 08 september 2020 14:17)

    Heel m ooi verhaal. Herkenbaar. Van een hoogsensitieve naar een gelijke ziel.

  • #2

    Anke (dinsdag, 08 september 2020 16:23)

    Dank je wel Mieke!