· 

In mul zand

 

 

Bezorgd kijkt Marten naar de lucht, terwijl hij de boodschappen uit de auto haalt en naar het vakantiehuis brengt. Op de boot naar Texel was het nog superwarm geweest. Zelfs de meeuwen hadden geen fut om het brood uit de handen van de passagiers te eten. Loom hingen ze in de lucht, hun vleugels uitgespreid, zo nu en dan krijsend naar elkaar. Henrieke bracht de oversteek met gesloten ogen op de achtersteven door. Hij leunde over de reling, af en toe bezorgd naar haar omkijkend, zoals hij het afgelopen jaar tijdens haar ziekte zo vaak heeft gedaan. Niets liever wilde hij dan elkaar weer terugvinden. Hier op Texel, het eiland waar ze in haar jeugd zo vaak haar vakantie had doorgebracht.   

De stilte in de bungalow lijkt oorverdovend. Marten checkt de tijd op zijn horloge. Vijf uur geweest. Het duurde langer dan verwacht in de supermarkt, druk als het er was met vakantiegangers, compleet met jengelende kinderen die hem voor de voeten liepen. Het was maar goed dat Henrieke liever in het huisje wilde blijven om te rusten. Hij rent de trap op naar de slaapkamer, roept haar naam. Het enige antwoord komt van de schapen in een nabijgelegen wei.

De wind zwelt aan. Diepdonkere wolken jagen door de lucht: een eerste bliksemflits, direct gevolgd door dreigend gedonder. Een scholekster scheert over hem heen. In de vijver kwaakt een kikker. Marten loopt naar de schuur en haalt diep adem. Er ontbreekt een fiets. Henrieke is eropuit getrokken, dankbaar gebruikmakend van het feit dat de fietsen elektrisch zijn. Haar kennende is ze vast en zeker weggegaan zonder naar het weerbericht te kijken.

Hij loopt terug naar binnen, klapt de deur dicht en checkt zijn telefoon. Gelukkig, ze heeft een appje gestuurd. Met een foto erbij van het Noordzeestrand. Stralende zon, zilveren zee, zwemmers en wandelaars, strakblauwe lucht. Hij slaat met zijn vuist tegen de muur. De wind komt uit het zuidwesten. Het kan niet anders of ze belandt op de terugweg midden in het onweer. Snel stuurt hij een appje: ‘Blijf daar en zoek een schuilplek. Er komt slecht weer aan.’ Na drie minuten kijkt hij weer. Ze heeft het nog niet gelezen.

 

Bij elke bliksemschicht krimpt Marten ineen. De lucht kleurt van donkergroen naar diepzwart. De flitsen volgen elkaar in een beangstigend tempo op; zonder donder, zonder regen. Opnieuw appt hij Henrieke. Nu reageert ze meteen. ‘Marten, wat is dit? Zit bij Paal 19,5. Nog nooit zulk noodweer meegemaakt.’

Opgelucht haalt hij adem. ‘Blijf daar!’ Henrieke is veilig.

Hij begint met de voorbereidingen voor het eten. In de verte hoort hij eindelijk gerommel. De eerste druppels vallen, terwijl de bliksemflitsen nog steeds over elkaar heen buitelen. En dan komt alles samen: het weerlichten, de donder, een inslag, de slagregen. In de verte hoort hij een sirene. Verbeten hakt hij in op een ui. Hij ziet weer haar bleke koppie op de brancard, hoort opnieuw het geloei van sirenes wanneer de ambulance wegrijdt. Zo jong en dan al een hersenbloeding. Ze is er nog goed vanaf gekomen. Hij is zo bang geweest om haar te verliezen. Abrupt legt hij het mes weg en appt opnieuw: ‘Ik kom je halen.’

Ze reageert niet. Ook niet wanneer hij na een minuut weer appt. En daarna weer. Er verschijnen ook geen blauwe vinkjes. Is ze toch gaan fietsen?

Hij pakt een paprika, haalt de zaadlijsten eruit en laat het mes door het rode vruchtvlees gaan. De sirenes hoort hij niet meer. De regen klettert tegen de ramen. In de tuin waait een tuinstoel om. De donder wordt minder, de bliksemschichten trekken verder noordwaarts. Paal 19,5... Hoe ver is het fietsen van De Koog naar hier in Den Burg? Henrieke weet de weg als geen ander na al die vakanties op Texel in haar jeugd. Werkte haar vader niet als kok? In tegenstelling tot haar ouders vertelt Henrieke er weinig over. Daarom leek het hem leuk samen met haar al die plekjes uit haar jeugd te verkennen.

De bui trekt weg. Opgelucht haalt hij adem. Nu zal het toch niet lang meer duren voor ze thuiskomt. Hij loopt de tuin in om de tuinstoelen recht te zetten. Nog steeds geen antwoord op zijn appjes. De bezorgdheid zwelt opnieuw aan. Hij loopt de straat op, ziet dan nog net hoe een donkergrijze pick-up wegrijdt. Henrieke loopt met de fiets aan haar hand naar hem toe. Ze lacht, haar wangen hebben een gezonde blos. ‘Ik kreeg een lift.’

Hij neemt de fiets van haar over. Ze drukt een kus op zijn mond. Haar ogen schitteren. ‘Wat een spektakel was het, heb je het gezien?’

Hij zegt maar niets over de appjes.

 

In stilte eten ze de maaltijd die hij met zoveel zorg heeft bereid. Henrieke is vast moe, ze lijkt zo afwezig. Wanneer ze opstaat om de tafel af te ruimen, ziet hij hoe grauw haar gezicht is. Snel neemt hij haar de borden uit handen. Ze nestelt zich op de bank, speelt met haar telefoon. Wanneer hij voorbij loopt, draait ze het scherm weg. Het is een beweging van niets en toch verwondert het hem. ‘Van wie kreeg je die lift?’

Ze kijkt op, wuift met haar hand. ‘O, zomaar iemand. Een aardige man.’

‘Weet je wie het is?’

Bloost ze nu? Ze schudt haar hoofd. De man had zijn naam wel genoemd, zij had hem niet verstaan.

Marten pakt de afstandsbediening en zet de televisie aan. Het heftige onweer heeft veel schade aangericht in de kop van Noord-Holland. Op Texel is de bliksem in een boom geslagen. Het is inmiddels flink afgekoeld. Hij pakt haar hand. ‘Een eindje lopen zit er niet meer in?’ Het is eerder een constatering dan een vraag. Ze schudt haar hoofd.

‘We kunnen met de auto een rondje over het eiland, naar de vuurtoren misschien?’ probeert hij.

Nu haalt ze haar schouders op. ‘Als jij dat leuk vindt.’

In de auto zit ze zwijgend naast hem. Af en toe wijst ze de weg. De vuurtoren verrast hem. ‘Ik dacht dat hij rood zou zijn. Hij is meer roze. Maar die huisjes erbij zijn leuk.’

Ze luistert niet. Diep in gedachten staart ze voor zich uit. Als hij een arm om haar schouder legt, verstrakt ze. Heel lichtjes, maar hij voelt het.

Eigenlijk wil hij nog naar het strand, maar ze is moe en heeft hoofdpijn. Terug in het huisje gaat ze meteen naar bed. Wanneer hij een uurtje later naast haar schuift, hoort hij aan haar ademhaling dat ze doet alsof ze slaapt.

 

Het onweer heeft de hitte van de afgelopen dagen verdreven. De wind blaast koele lucht over het eiland. Henrieke heeft geen zin om naar het strand te gaan. Ze lunchen in het haventje van Oudeschild. In het souvenirwinkeltje kopen ze een bol Texelse schapenkaas, een bierpakket met Texelse biertjes voor hem en een flesje likeur voor haar, omdat ze het blauw van het flesje zo leuk vindt. Marten oriënteert zich op een boottochtje. Met de garnalenvisser mee lijkt hem wel wat. ‘Kijk eens, Henrieke, dat lijkt me leuk voor ons.’ Ze luistert niet, speurt haar omgeving af, alsof ze iets zoekt. Of iemand.

De volgende afvaart zit vol. Marten boekt voor morgen. Dan kijkt hij haar bevreemd aan. ‘Wat is er toch? Wie zoek je?’

‘Ik ben hier zo vaak geweest, het zou toch kunnen dat ik iemand van vroeger tegenkom.’

Hij lacht. ‘Ik denk dat je hier eerder toeristen tegenkomt. Of zoek je soms die kerel van gisteren?’

Nu verblikt of verbloost ze niet. ‘Dan kan ik hem in ieder geval nog eens fatsoenlijk bedanken.’

’s Avonds wil ze uit eten. Marten blijft liever thuis. ‘Ik heb heerlijk eten ingeslagen,’ wijst hij op de overvolle koelkast. Zonder iets te zeggen trekt ze zich met een boek in de tuin terug. Aan tafel prikt ze afwezig in haar kabeljauw, gegarneerd met zeekraal en tomaatjes. ‘Laten we vanavond Den Burg in gaan,’ stelt ze voor. Marten kijkt op zijn horloge. ‘Eerst een tukje doen, dan gaan we daarna.’

Ze steekt haar tong uit en lacht, maar haar ogen lachen niet mee. ‘Ik ga alvast een rondje fietsen. Nu schijnt de zon nog.’ Haar onrust verbaast hem, maar de bank lonkt om even zijn ogen te kunnen sluiten en hij weet hoe graag ze wil laten zien dat ze weer dingen zelf kan, zoals hij evengoed weet dat haar wens tot zelfstandigheid een farce is. Henrieke heeft zijn rust en structuur nodig. Soms denkt hij dat dat de enige reden is dat ze bij hem blijft.

 

Ze vertrekt meteen. Hij zwaait haar uit, ziet hoe ze haar rug strekt op de fiets en meteen haar snelheid vindt. ‘Over een half uurtje ben ik terug en gaan we samen naar Den Burg.’ Hij trekt de deur dicht, pakt een tijdschrift en gaat ermee op de bank liggen. Binnen vijf minuten slaapt hij.

Ruim een uur later wordt hij wakker van een klapperend raam. De wind is opnieuw aangewakkerd, de avondzon verjaagd door dreigende wolken. Henrieke is nog niet terug. Bezorgd pakt hij zijn telefoon, ziet tot zijn opluchting een appje: Hoi, ben in Den Burg. Leuke kroeg hier, De Slock. Kom je ook? Veel lekkere biertjes. Opgelucht haalt hij adem, maar voelt meteen de ergernis. Waarom komt ze niet eerst terug naar huis, zoals afgesproken? Hij kent haar. Als hij straks een voet over de drempel zet, wil zij weer wat anders. Snel stuurt hij een berichtje dat hij eraan komt. Hij gooit wat koud water over zijn gezicht, trekt een lange broek aan en sluit de deur af. Voordat hij op de fiets stapt, checkt hij zijn mobieltje. Henrieke heeft zijn appje nog niet gelezen.

In een mum van tijd is hij in Den Burg. De kroeg ligt iets buiten de winkelstraat, vlak bij een boekhandel. Er is een klein terras. Binnen is het opvallend druk, jong en oud door elkaar. Marten speurt de gezichten af, zoekend naar dat van Henrieke. Hij ziet haar niet. Ook heeft ze nog steeds niet op zijn appje gereageerd. Hij beent weer naar buiten, checkt de omgeving, baalt ervan dat hij niet weet hoe haar gehuurde fiets eruitziet. Hij houdt een jongen staande die met een dienblad vol bierglazen naar buiten komt. ‘Mijn vrouw zou hier zijn. Blond, halflang haar, bruine ogen, niet zo heel lang. Ze is alleen.’

De jongen haalt zijn schouders op. ‘Vraag binnen maar even. Heino staat achter de bar, die ziet alles.’

Met een foto van Henrieke op zijn telefoon loopt Marten terug de kroeg in. ‘Highway to hell’ klinkt boven het geroezemoes van de gasten uit. Heino, een rustige man met vriendelijke ogen en een klein baardje, kijkt vragend op. Hij verwacht een bestelling, maar neemt de tijd om naar de foto te kijken. ‘Ja, die was hier net wel.’ Hij roept naar een vrouw met blond, opgestoken haar die glazen staat te spoelen. ‘Hé Sita, heb jij deze vrouw gezien?’ De vrouw droogt haar handen, kijkt naar de foto, knikt. ‘Ja, ze vroeg naar het lekkerste Texelse biertje.’ Ze aarzelt even. ‘Ze is ongeveer tien minuten geleden weggegaan met Sjors. Ze leken elkaar te kennen.’

Meteen draait Marten zich om en hij staat al in de deuropening als een wat oudere man met een grijze baard hem naroept. ‘Hij gaf haar een kopstoot!’ De drie mannen naast hem barsten in lachen uit. Niet-begrijpend schudt Marten zijn hoofd. ‘Je weet wel,’ buldert de man met de baard nu van het lachen. ‘Jenever met een glas bier ernaast. God man, dat kén je toch wel.’

‘Zij wel in ieder geval.’ Nu lacht Heino ook. ‘Niks aan de hand, man. Ze heeft een Milky Hibiscus gedronken. Echt Texels bier, veel lekkerder.’

Marten lacht niet. Hij ziet de knipoog van de een naar de ander, het plagerig stompen op elkaars arm. Ja ja, wat is het leuk wanneer iemands vrouw sjans heeft met een ander, zolang het je eigen vrouw maar niet is! En waar moet Henrieke die Sjors van kennen?

Vertwijfeld loopt hij naar buiten, draalt bij de deuropening, wordt dan zowat omvergeduwd door een forse vrouw met wild krullend, donker haar en een woeste blik in haar ogen. Hij staat nog bij zijn fiets, onmachtig om iets te doen, wanneer ze weer naar buiten stormt. ‘Heb jij net naar Henrieke gevraagd?’

Hij hapt naar adem. Hoe weet zij wie Henrieke is? Achter haar duikt Heino op. ‘Valérie is de vrouw van Sjors.’  

‘De trut, ze had nooit terug moeten komen.’ Hoe venijnig klinkt haar stem.

‘Hoe bedoel je, we zijn hier gewoon op vakantie. Waar ken je Henrieke van?’

Een schrille, bijna satanische lach volgt, maar antwoorden doet ze niet. Ze trekt Marten mee aan zijn arm. ‘Er zijn twee plekken waar hij kan zijn: zijn boot of de caravan. We checken eerst de boot.’ Ze duwt hem in een kleine rode Twingo, trekt snel op en rijdt als een bezetene naar het haventje van Oudeschild.

 ‘Ze moet het niet wagen mijn vent van me af te pakken!’ Bruusk schakelt ze en draait de auto in een parkeervak. Ze holt de dijk op naar het haventje en rukt de kajuitpoort van een aftands zeilbootje open. Verbijsterd draaft Marten achter haar aan. Er is niemand. ‘De caravan!’ hijgt ze. Ongeduldig wacht ze tot Marten zich met zijn lange lijf weer in haar autootje heeft geperst en rijdt opnieuw met brullende motor weg. Terloops kijkt ze opzij. Hij ziet pure haat in haar ogen. ‘Sjors doet de hele dag al vreemd. Ik zag haar in Den Burg lopen. Hij moet haar ook gezien hebben.’

Ze wendt haar gezicht af en vloekt. Ontzet staart Marten naar de witte knokkels die het stuur vasthouden.

‘Hij moet haar gisteren tijdens het onweer hebben thuisgebracht,’ reageert Marten toonloos. Ze antwoordt niet, maar geeft nog meer gas tot ze met ruim honderd kilometer per uur over de Pontweg richting De Koog scheurt. Dan slaat ze een zijweg in en belandt op weggetjes die Marten niet meer zou kunnen terugvinden. ‘We troffen elkaar altijd bij Paal 19,5.’

Verbijsterd kijkt hij haar aan. Daar was Henrieke gisteren ook. Valérie zuigt haar wangen naar binnen. ‘We waren vriendinnen. Tot zij Sjors ontmoette en mij liet stikken.’

Ze parkeert de Twingo, trekt de handrem ferm aan en stapt uit. Zonder iets te zeggen loopt ze een steile weg op. Marten volgt. Links en rechts om zich heen ziet hij in het duinlandschap tenten en caravans staan. De zee lijkt nog ver weg. De vrouw voor hem stampt en zwoegt zich hijgend omhoog. Boven hem hangt een meeuw. Diens scherpe kreet snerpt hem door de ziel.

 

De aftandse caravan is verlaten. De deur staat open, een tuinstoel ligt op zijn kant. Happend naar adem speurt Valérie de omgeving af. Marten duwt haar weg en zet een stap in de caravan. Huisraad ligt op de grond, het gordijn voor het keukenraam is van de rail getrokken. Er liggen glasscherven en hij ziet een bloedspoor op het aanrecht. Wat is hier gebeurd? Met trillende handen pakt hij zijn telefoon. Geen enkel bericht. Valérie lacht schril. ‘Slecht bereik hier.’

‘We moeten de politie waarschuwen.’

In één beweging staat ze naast hem en slaat hem de telefoon uit zijn handen. ‘Dat dacht ik niet! Geen politie hier, vriend. We lossen onze problemen zelf wel op.’

Langzaam begint ze het laatste stuk over het duin te beklimmen. Hij volgt, ziet rechts van hem een strandtent, gesloten voor publiek. Hij kijkt op zijn horloge. Het loopt tegen tienen. Voor zich strekt de zee zich uit met wilde schuimkoppen. Woeste golven buitelen over elkaar heen. De zon is inmiddels in zee gezakt. Het kleine beetje rood in de hemel wordt bedreigd door donkergrijze wolken. Marten tuurt om zich heen. Ze kan overal zijn! Hij rent het strand op, ploegt door het mulle zand tot hij bij het schelpengedeelte komt. Met bulderend geraas slaan de golven neer op het zand. Ze rukken steeds verder op, het eerste schuim bedekt zijn schoenen. Hij draait zich om naar het strand en roept wanhopig Henriekes naam. Het antwoord komt van de zilvermeeuwen die brutaal langs zijn hoofd scheren.

Dan ziet hij in de schemer iemand zwaaiend en druk gebarend uit de duinen op hen afkomen, nog te ver van hen verwijderd om te kunnen zien wie het is. Valérie volgt zijn blik, slaakt een kreet. Nog voor hij in beweging kan komen, heeft ze zich met haar logge lijf al in gang gezet. Marten volgt, rent door de branding, haalt Valérie in. Hij hoort haar roepen, schreeuwen, schelden. En sluit vervolgens zijn armen om een bevende, ontredderde, verslagen Henrieke.

 

De rechtse hoek van Valérie zien ze geen van tweeën aankomen. Haar vuist belandt tegen Martens slaap. Uit balans laat hij Henrieke los en gaat als een stuiterbal tegen de grond. Dan staat Valérie wijdbeens, zoals een sumoworstelaar zich tot zijn tegenstander wendt, tegenover Henrieke. Ze draalt, ze stampt, ze hijgt. Haar ogen rollen in de oogkassen. Marten krabbelt op, posteert zich voor Henrieke. Ontdaan verschuilt ze zich achter hem, pakt zijn armen vast. Hij voelt haar nagels in zijn huid.

‘Waar is Sjors?’ Valérie klinkt als een zware shagroker. Hij voelt Henrieke ineenkrimpen voor ze naast hem gaat staan en met ogen vol paniek in de richting van de Beach Club wijst. Hij volgt haar vinger, ziet het strandpaviljoen waar hij zojuist nog met Valérie langs is gekomen en merkt dan ook de gedaante op die opduikt vanachter de palen waarop het paviljoen is gebouwd. De figuur klautert en struikelt over het losse zand, grijpt zich vast aan de trap die naar het terras leidt en valt opnieuw. Henrieke huilt, Valérie schreeuwt, terwijl de persoon van wie hij vermoedt dat het Sjors is, met gespreide armen voorover in het zand ploft.

Marten kan zich niet verroeren. Het lijkt alsof hij tot aan zijn hoofd in het mulle zand vastzit. Verbijsterd staart hij naar de trap van het strandpaviljoen. Het hoopje mens onder aan de trap is in de avondschemer amper te onderscheiden. De tijd lijkt stil te staan en heeft elke beweging gevangen. Haarscherp registreert Marten het ruisen van de zee, het gekrijs van de meeuwen, de nu snel invallende duisternis, het snikken van Henrieke en de snuivende ademhaling van Valérie. Dan zet alles zich weer in beweging. Valérie haalt uit naar Henrieke en de vrouwen raken met elkaar in gevecht: Valérie stompt, krabt, schopt. Henrieke probeert zich te verdedigen door aan Valéries haren te trekken. Marten rukt zich los uit zijn verstarring. Hij springt tussen de strijdende vrouwen, beschermt Henrieke met zijn lichaam en vangt de klappen op die Valérie uitdeelt. Dan grijpt hij Valérie bij haar arm, haakt haar bij de benen en duwt haar tegen de grond, net zo lang tot ze roerloos blijft liggen. Henrieke grijpt met een van pijn vertrokken gezicht naar haar been, waar Valérie haar zo venijnig getrapt heeft. ‘Ik dacht dat hij dood was!’ huilt ze.

‘Was bij hem uit de buurt gebleven. Stuk vergif dat je bent!’ Valérie wil weer overeind krabbelen, maar een ferme trap van Marten tegen haar bovenlichaam werpt haar weer terug in het zand. Henrieke schudt ontdaan met haar hoofd: ‘Waar heb je het over?’ Ze draait zich naar Marten, terwijl ze haar handen om haar knie legt. ‘Sjors was mijn vriendje, die laatste keer dat ik met mijn ouders met vakantie op Texel was. Tot ik hem precies op die plek daar betrapte met háár!’ Ze wijst naar het strandpaviljoen. De gestalte heeft zich weer opgericht, zwalkt nu tergend langzaam hun kant op. ‘Ik ben nog diezelfde dag naar huis gegaan. Mijn ouders begrepen er niks van. Ik wilde nooit meer terug naar Texel.’

Marten sluit zijn ogen. Nu snapt hij haar gebrek aan enthousiasme. ‘Is Vlieland niet leuker,’ had ze gezegd. Maar de boeking was al gemaakt en hij wilde zo graag…

‘En dus had je weg moeten blijven!’ sist Valérie. Ook zij ziet nu de beweging, herkent daarin de man die Sjors is. Het vuur in Henrieke vlamt op: ‘Was met je tengels van hem afgebleven!’

‘Ha!’ Honend klinkt Valéries schelle stemgeluid over het strand. De man aarzelt, stopt.

‘Jaloers kreng, je kon het gewoon niet hebben dat hij op mij verliefd werd.’

Voor Marten het kan verhinderen gooit Henrieke een handvol zand in Valéries ogen. De vrouw schreeuwt het uit. Marten strekt zijn hand naar Henrieke uit en trekt haar omhoog. Bijna smekend kijkt ze hem aan. ‘Sjors en ik, we hielden van elkaar. Die trut heeft hem een pilletje gegeven en toen hij out ging, deed ze alsof zij samen... Op dat moment betrapte ik hen, in het zand onder het paviljoen. Het zag eruit alsof ze het met elkaar deden.’ Ze zwijgt. Marten schraapt zijn keel. ‘Het spijt me, Marten. Ik had niet met hem mee moeten gaan vanavond. Ik wilde alleen maar met hem praten, weg van iedereen. Terug naar waar het de vorige keer eindigde. Om het daarmee af te sluiten.’

‘Wat is er in de caravan gebeurd?’

‘Sjors dacht dat ik hém in de steek had gelaten. Toen hij die nacht bijkwam, was Valérie gevlogen. En de dag daarna was ik naar huis.’ Ze snikt. ‘Bij de caravan kregen we ruzie. Bij het binnengaan van de caravan duwde ik hem. Hij verloor zijn evenwicht, liet een glas vallen en kwam daar met zijn hand op terecht. Toen ik het verbonden had, gingen we naar het strand. Om het uit te praten. We hadden een fles wijn bij ons. Eentje maar.’

Marten sluit zijn ogen. Wil hij echt weten hoe het verder ging?

‘Ik heb iets te veel gezopen, geloof ik.’ Een donkere stem haalt hem terug. Hij voelt Henrieke naast zich beven. Valérie krabbelt met brandende ogen op. ‘Die man kan niet tegen alcohol. Na twee glazen gaat hij neer.’

‘Ik dacht dat je dood was!’ Voor Marten haar kan tegenhouden, slaat Henrieke haar armen om de lange, magere man heen terwijl ze huilend haar gezicht tegen zijn borst legt. Valérie schudt verbeten haar hoofd.

Marten ziet hoe Sjors stevig zijn armen om Henrieke vouwt. Zijn Henrieke, zijn vrouw! Donkere ogen kijken vol verbittering naar Valérie. ‘Wat heb jij me ongelofelijk voorgelogen!’

‘Valérie vertelde dat ik was weggegaan van de camping omdat ik op iemand anders verliefd was. Ze was mijn beste vriendin hier op Texel, hij geloofde haar. Hij was zo ongelofelijk kwaad op me. Zij is de wig tussen ons. Zij heeft hem van me afgepakt.’

‘Het ging prima tussen Sjors en mij, totdat jij je smoel weer op het eiland liet zien.’

Opnieuw vliegen ze elkaar in de haren. Ditmaal lukt het Marten om hen met hulp van Sjors uit elkaar te halen. Terwijl hij Henrieke in bedwang houdt en Sjors Valérie tot bedaren probeert te brengen, deelt hij ineens een blik van verstandhouding met de man die blijkbaar Henriekes grote liefde is in plaats van hij. Hij ziet donkere ogen, met grijs doorschoten kastanjebruine krullen, scherpe jukbeenderen, een gegroefd gezicht met een smalle mond. Vaag kan hij zich de aantrekkingskracht van een jongere, minder afgeleefde versie voorstellen.

‘En nu?’ Het ontsnapt hem voor hij er erg in heeft. Vreemd genoeg kijken ze alle drie naar hem op, alsof hij ook het antwoord moet bedenken.

Sjors schudt als eerste zijn hoofd. ’Geen idee.’

‘Jij gaat gewoon met mij mee naar huis, idioot!’ Valérie is een stuk stelliger.

Henrieke zwijgt. Ze slaat haar armen om zich heen. Marten durft het niet aan haar vast te pakken. De vraag echoot in zijn hoofd: en nu?

De wind steekt op. De eerste regendruppels vallen. Een ongelofelijke moeheid maakt zich van Marten meester. ‘Ik bel een taxi.’

Langzaam loopt hij weg door het mulle zand, de telefoon aan zijn oor. Na een korte aarzeling volgt Henrieke, zwijgend. Hij hoort haar zwoegen door het zand. Hij kijkt niet om.

 

 

Nieuwegein, 25-08-2021

Anke Verbraak

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Reactie schrijven

Commentaren: 0